stort
- stort
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stort | storten |
verkleinwoord | stortje | stortjes |
stort
- m stortplaats waar gestort kan worden
- o plaats waar modder tijdelijk opgeslagen wordt
- o een vertrek in een oude boerderij
- o (werktuigbouwkunde) dun plaatstaal
|
vervoeging van |
---|
storten |
stort
- Het woord stort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stort" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
stort |
gestort |
volledig |
stort
- douchen
- «Nadat sy gestort het, neem sy haar voor, gaan sy 'n beker koffie maak[.]»[1]Na gedoucht te hebben, neemt ze zich voor om een bak koffie te gaan maken.
- «Nadat sy gestort het, neem sy haar voor, gaan sy 'n beker koffie maak[.]»[1]
- stort
Naar frequentie | 496 |
---|
stort, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor
- stort
Naar frequentie | 508 |
---|
stort, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor
stort
- grotendeels, voor het merendeel
- stort
stort, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor
stort
- grotendeels, voor het merendeel
- ↑ Weblink bron Mari Roberts=uitgever=LAPA Uuitgewers“Onvoorspelbare harte” (2018)