douchen
- dou·chen
- Van het Franse se doucher
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
douchen /ˈduʃə(n)/ |
douchte /ˈduʃtə/ |
gedoucht /ɣəˈduʃt/ |
zwak -t | volledig |
douchen
- inergatief een douche nemen
- Veel mensen douchen elke ochtend voor het werk.
- ▸ Er was wifi en Donna Saufley bood zelfs aan mijn was te doen. We liepen naar een grote caravan waar je kon douchen.[1]
- ▸ Hij was gekleed in een uniform met de aanduidingen van de SOE en de rang van sergeant, gedoucht en geschoren toen hij op de afrondende afspraak verscheen met kolonel Grumpy, zoals iedereen de chef noemde, en zijn twee assistenten.[2]
1. een douche nemen
- Het woord douchen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "douchen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628265
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
douchen
- douchen; een douche nemen
douchen
- douchen; een douche nemen