• stip·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord stipwerk -
verkleinwoord - -

het stipwerko

  1. versiering met een patroon van puntjes
    • Geboortegrond in vogelvlucht. Dat verbeeldt 'Katungka Napanangka Dreaming' de toepasselijke titel van dit drie meter brede doek van geometrische cirkels en vluchtig stipwerk. [1]
    1. (kleding) versiering van textiel voor klederdracht met behulp van in verf gedoopte stempels die uit naalden zijn opgebouwd
      • Stipwerk is het bedrukken van kleurrijke patronen op klederdracht. [2]
    2. versiering van andere materialen met behulp van in verf gedoopte stempels die uit naalden zijn opgebouwd
      • Stipwerk (het bedrukken van hout) en klein houtsnijwerk worden thuis verricht (…) [3]
    3. versiering van glaswerk door er met een diamantje afbeeldingen opgebouwd uit kleine putjes in te graveren
      • Iedere omtrek, lijn of schaduw, bestaat uit een reeks puntjes of stippen, die met een fijnen diamant ingedrukt of gepoinconneerd worden; het vereischt eene groote geoefendheid en een juist oog. Terwijl in de streepmanier een te zware of te lange lijn betrekkelijk gemakkelijk te verhelpen of weg te werken is, veroorzaakt eene onoplettendheid bij het, stippen eene fout, die niet meer is te herstellen. Men vindt dan ook zelden in één man vereenigd de eigenschappen om zulk stipwerk goed uit te voeren, namelijk artistiek talent, een vaste hand en een groote mate van geduld en peuterige nauwkeurigheid. Dit verklaart dan ook waarom er zoo weinig mooie gestipte glazen bestaan en waarom men betrekkelijk weinig namen van glasgraveurs kan noemen die waarlijk goed werk geleverd hebben. [4]
  2. (sport) (figuurlijk) (voetbal) toekenning van een strafschop
    • Egge Knol mocht in die periode van geluk spreken dat de tolerante arbiter Venema uit Assen niets van stipwerk wilde weten toen hij de Twentse linkerspits Berrie Schipper onderuit gleed. [5]
    • Hans Bassant was bij Excelsior—Helmond Sp. de grote figuur. Het grillige talent eiste in deze vertoning de hoofdrol voor zich op. De produktie van vier goals mag voor zeker driekwart op zijn naam worden geschreven. Zelf tekende hij er voor twee, de andere helft nam Gerrit den Butter uit strafschoppen voor zijn rekening. In een geval werd het „stipwerk", nadat Bassant in kansrijke positie onderuit was gehaald. [6]