stilvallen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van stilvallen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stilvallen | stil te vallen | ||||||
toekomend | zullen stilvallen stil zullen vallen |
te zullen stilvallen stil te zullen vallen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn stilgevallen | te zijn stilgevallen | ||||||
toekomend | stilgevallen zullen zijn | stilgevallen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
stilvallend | stilgevallen | ev. val stil |
mv. verouderd valt stil |
valle stil (bijzin) stilvalle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | val stil | valt stil | valt stil | valt stil | valt stil | vallen stil | vallen stil | vallen stil | |
verleden (o.v.t.) | viel stil | viel stil | viel stil | vielt stil | viel stil | vielen stil | vielen stil | vielen stil | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal stilvallen | zult/zal stilvallen | zult/zal stilvallen | zult stilvallen | zal stilvallen | zullen stilvallen | zullen stilvallen | zullen stilvallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stilvallen | zou stilvallen | zou(dt) stilvallen | zoudt stilvallen | zou stilvallen | zouden stilvallen | zouden stilvallen | zouden stilvallen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | stilval | stilvalt | stilvalt | stilvalt | stilvalt | stilvallen | stilvallen | stilvallen | |
verleden (o.v.t.) | stilviel | stilviel | stilviel | stilvielt | stilviel | stilvielen | stilvielen | stilvielen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal stilvallen stil zal vallen |
zult/zal stilvallen stil zult/zal vallen |
zult/zal stilvallen stil zult/zal vallen |
zult stilvallen stil zult vallen |
zal stilvallen stil zal vallen |
zullen stilvallen stil zullen vallen |
zullen stilvallen stil zullen vallen |
zullen stilvallen stil zullen vallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stilvallen stil zou vallen |
zou stilvallen stil zou vallen |
zou(dt) stilvallen stil zou(dt) vallen |
zoudt stilvallen stil zoudt vallen |
zou stilvallen stil zou vallen |
zouden stilvallen stil zouden vallen |
zouden stilvallen stil zouden vallen |
zouden stilvallen stil zouden vallen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben stilgevallen | bent stilgevallen | bent/is stilgevallen | zijt stilgevallen | is stilgevallen | zijn stilgevallen | zijn stilgevallen | zijn stilgevallen | |
verleden (v.v.t.) | was stilgevallen | was stilgevallen | was stilgevallen | waart stilgevallen | was stilgevallen | waren stilgevallen | waren stilgevallen | waren stilgevallen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal stilgevallen zijn | zal/zult stilgevallen zijn | zult/zal stilgevallen zijn | zult stilgevallen zijn | zal stilgevallen zijn | zullen stilgevallen zijn | zullen stilgevallen zijn | zullen stilgevallen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou stilgevallen zijn | zou stilgevallen zijn | zou/zoudt stilgevallen zijn | zoudt stilgevallen zijn | zou stilgevallen zijn | zouden stilgevallen zijn | zouden stilgevallen zijn | zouden stilgevallen zijn |