stigmatiseren
- Geluid: stigmatiseren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌstɪxmatiˈzerə(n) / (5 lettergrepen)
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
stigmatiseren | stigmatiserend |
stigmatisering | gestigmatiseerd |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stigmatiseren |
stigmatiseerde |
gestigmatiseerd |
zwak -d | volledig |
- stig·ma·ti·se·ren
- van Frans stigmatiser, in de betekenis van ‘brandmerken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1][2]
stigmatiseren
- overgankelijk (religie) wonden toebrengen zoals Jesus deze tijdens zijn kruisiging verkreeg
- Op de Filippijnen waren een aantal mensen gestigmatiseerd doordat zij zich aan kruisiging onderworpen hadden.
- overgankelijk (figuurlijk) onuitwisbare wonden toebrengen
- Door deze gebeurtenis zou zij haar leven gestigmatiseerd blijven.
- in de openbaarheid iemand beschuldigen en veroordelen
1. (religie) wonden toebrengen zoals Jesus deze tijdens zijn kruisiging verkreeg
- Het woord stigmatiseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stigmatiseren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ stigmatiseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "stigmatiseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be