(heteroniem)

  • stand·je
  •  stand zn  met de uitgang -je
    • [A 1] In de betekenis van ‘reprimande’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1855 [1]
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord standje standjes

[A] het standjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stand "positie"
  2. alleen verkleinwoord korte woordelijke bestraffing
    • De meester gaf hem een standje. 
  3. alleen verkleinwoord (seksualiteit) houding om seks te bedrijven
    • Mijn vriendin wilde wel een nieuw standje uitproberen. 
  4. alleen verkleinwoord (persoon) iemand die snel driftig wordt
    • Het opgewonden standje kon zich niet in bedwang houden. 

[B] het standjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stand, "uitstalkraam"
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]