• stad·ge·noot
enkelvoud meervoud
naamwoord stadgenoot stadgenoten
verkleinwoord - -

de stadgenootm

  1. iemand die in dezelfde grote plaats woont
    • Weet je, dat Vic van Vriesland je stadgenoot wordt? [2]
  2. iemand die in dezelfde grote plaats is geboren
    • Voor het geval u daar een vriend heeft die van plan is naar Frankfurt te gaan, zou ik het op prijs stellen als die het geld overbrengt aan de boekhandelaar Johann Froben, mijn stadgenoot, eveneens met zo min mogelijk verlies voor mij. [3]
87 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]