• dorps·ge·noot
enkelvoud meervoud
naamwoord dorpsgenoot dorpsgenoten
verkleinwoord dorpsgenootje dorpsgenootjes

de dorpsgenootm

  1. bewoner van hetzelfde dorp waar je zelf woont
    • Frantz begint kort na de Eerste Wereldoorlog. In een Duits dorp zien we hoe Anna (Beer) nagefloten worden door enkele dorpsgenoten'Vetgedrukte tekst': zij is in het zwart gekleed, na een bezoek aan het graf van haar verloofde Frantz, de mannen die haar het hof maken zijn verminkt door de oorlog. Ozon laat zijn zwart-witfilm traag op gang komen, de bitterheid en de shock van de oorlog zijn nog duidelijk voelbaar in dit Duitse provinciedorp. [2] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sabeth Snijders 30 november 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be