spriet
- spriet
- [1] van Middelnederlands spriet, in de betekenis van ‘spruit van een plant’ aangetroffen vanaf 1260 [1] [2] [3]
- [3] (verkorting) van sprietantenne
- [4] mogelijk klanknabootsing, in de betekenis van ‘ralvogel’ aangetroffen vanaf 1860 [4] [5] [3]
- [5] van Duits Sprit, ook op te vatten als verkorting van spiritus zn [6] [7]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spriet | sprieten |
verkleinwoord | sprietje | sprietjes |
de spriet m
- lang en dun uitgroeisel of voorwerp
- (figuurlijk) lang en schraal persoon
- sprietantenne
- (kraanvogelachtigen) bepaald soort vogel, Crex crex
- (informeel) vloeistof met een hoog gehalte alcohol
- [4] kwartelkoning
4. zie: kwartelkoning
vervoeging van |
---|
sprieten |
spriet
- Het woord spriet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spriet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ spriet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 "spriet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ spriet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ spriet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be