spore
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spo·re
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘voortplantingscel’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spore | sporen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (biologie) voortplantingscel bij enkele eencellige dieren en bij lagere planten
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord spore staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spore" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "spore" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spore op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /spɔrɛ/
Woordafbreking
- spo·re
Zelfstandig naamwoord
spore