• speck
  • Afkomstig van het Oudengelse woord "specca".
vervoeging
onbepaalde wijs to  speck 
he/she/it  specks 
verleden tijd  specked 
voltooid
deelwoord
 specked 
onvoltooid
deelwoord
 specking 
gebiedende wijs  speck 

speck

  1. spikkelen, vlekken


enkelvoud meervoud
speck specks

speck

  1. stip, vlek
    «Soon the plane was only a speck in the sky.»
    Al snel was het vliegtuig slechts een stipje in de lucht.
  2. beetje, deeltje
  • [2]: It is easy to see the speck in your brother's eye, but not so easy to see the plank in your own.
Dikwijls zien mensen wel de splinter in andermans oog, maar niet de balk in hun eigen.