soevereiniteit
- soe·ve·rei·ni·teit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | soevereiniteit | soevereiniteiten |
verkleinwoord | - | - |
de soevereiniteit v
- opperste staatsgezag
- omstandigheid dat men niet van iets anders afhankelijk is
- „Een staat heeft ten opzichte van zijn burgers de verantwoordelijkheid om te zorgen dat aan bepaalde essentiële goederen geen gebrek is – op het gebied van energie, defensie, geneesmiddelen, voedsel. Dat is de betekenis van soevereiniteit. [2]
- consumentensoevereiniteit, godssoevereiniteit, rechtssoevereiniteit, staatssoevereiniteit, voedselsoevereiniteit, volkssoevereiniteit
- Het woord soevereiniteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "soevereiniteit" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.nrc.nl (18 mrt 2024)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be