• soe·ve·rei·ni·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord soevereiniteit soevereiniteiten
verkleinwoord - -

de soevereiniteitv

  1. opperste staatsgezag
  2. omstandigheid dat men niet van iets anders afhankelijk is
    • „Een staat heeft ten opzichte van zijn burgers de verantwoordelijkheid om te zorgen dat aan bepaalde essentiële goederen geen gebrek is – op het gebied van energie, defensie, geneesmiddelen, voedsel. Dat is de betekenis van soevereiniteit. [2] 
92 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]