opperheerschappij

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·per·heer·schap·pij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opperheerschappij opperheerschappijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

opperheerschappij v [1]

  1. iets of iemand die de baas is over alle andere zaken of mensen
    • De rede heeft zijn opperheerschappij verloren. Niet iedereen is het er meer over eens dat de wereld zo redelijk in elkaar zit. Dick Swaab met zijn gedachte dat de mens helemaal gedetermineerd is door zijn hersencellen is duidelijk een vertegenwoordiger van het achterhaalde modernisme met de daarbij behorende opvatting van wetenschap. [2] 
    • Nog korter geleden, toen Bush na de val van Bagdad zo schandalig werd geportretteerd voor dat Mission Accomplished-spandoek, verheugden velen zich op de nieuwe opperheerschappij van Amerika. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Dr. W. van Vlastuin 04-11-2013 Apologetiek zoekt naar de ene waarheid
  3. NRC 28 februari 2008 Debat over Rusland
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be