• sleu·tel·been
  • In de betekenis van ‘verbinding tussen borstbeen en schouderblad’ voor het eerst aangetroffen in 1645 [1]
  • samenstelling van  sleutel  en  been 
enkelvoud meervoud
naamwoord sleutelbeen sleutelbeenderen, sleutelbenen
verkleinwoord sleutelbeentje sleutelbeentjes

het sleutelbeeno

  1. (anatomie) het bot dat het borstbeen met de schouder verbindt
    • Bij die lelijke val brak hij een sleutelbeen. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]