standbeeld van de slaapwandelaar
  • slaap·wan·de·laar
enkelvoud meervoud
naamwoord slaapwandelaar slaapwandelaars
verkleinwoord

de slaapwandelaarm [1]

  1. iemand die loopt in een toestand van verminderd bewustzijn
    • Er bestaan nog bewustzijnstoestanden waarbij mensen handelingen uitvoeren zonder dat ze dat beseffen, zoals psychosen of slaapwandelen. Wie zoiets beleeft of er getuige van is, kan gemakkelijk tot interpretaties komen die de richting van het bovennatuurlijke uitgaan. Een slaapwandelaar maakt een zombieachtige indruk en een psychotische persoon lijkt soms wel van de duivel bezeten. [2] 
    • Maarten zag hoe sommigen met een schuin oog naar Stefan keken, die zich als een slaapwandelaar tussen hem en Hanneke voortbewoog.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Braeckman, Johan & Maarten Boudry
    De ongelovige Thomas heeft een punt 2011 ISBN 978-90-8924-188-7 pagina 235
  3. Berg, Michael
    Hôtel du Lac [2011] ISBN 978-90-443-2989-6 pagina 240