Nederlands

 
slaapplaats voor matrozen aan boord van een schip
Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slaapplaats slaapplaatsen
verkleinwoord slaapplaatsje slaapplaatsjes

Zelfstandig naamwoord

de slaapplaatsv / m [1]

  1. plaats waar iemand kan slapen
    • Na het harde werken zocht hij zijn slaapplaats op om te gaan slapen. 
     Vooral de secundaire informatie van Guthook was voor mij van groot belang. Alle relevante informatie over de trail werd aangegeven, zoals geschikte slaapplaatsen, wegen, dorpen en alle waterbronnen.[2]
Hyponiemen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be