• sit·ting
  • Afkomstig van het Oudfranse zelfstandige naamwoord convocation, dat van de Latijnse zelfstandig-naamwoordsvorm convocationem (nominatief: convoacatio) komt, dat weer van het Latijnse werkwoord convocare komt
  • Engels zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -tion
enkelvoud meervoud
sitting sittings

sitting

  1. het zitten
  2. sessie, vergadering
  3. zitting (de tijd voor een specifiek doel)
  4. zitting (de tijd om voor een portret of foto te poseren)
  5. zitting (een fase van meerdere herhaalde fases, bijv. om in groepen te eten)
  6. (politiek) kamerzitting
  7. (juridisch) rechtszitting
stellend vergrotend overtreffend
sitting - -

sitting

  1. zittend
  2. (biologie), (veeteelt) broedend
  • [1]: a sitting posture
een zittende houding