shepherd
- Geluid: shepherd (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈʃɛpɚd/
- shep·herd
enkelvoud | meervoud |
---|---|
shepherd | shepherds |
shepherd
- (beroep) schaapherder, schapenhoeder
- (figuurlijk) (religie) (beroep) pastor, pastoor, zielenherder
- (figuurlijk) begeleider, gids, toezichthouder
- (dierkunde) herder (hondenras)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to shepherd |
he/she/it | shepherds |
verleden tijd | shepherded |
voltooid deelwoord |
shepherded |
onvoltooid deelwoord |
shepherding |
gebiedende wijs | shepherd |
shepherd
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "shepherd" herkend door:
99 % | van de Amerikanen; |
100 % | van de Britten.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be