Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ser·vies
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stel vaatwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1710 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord servies serviezen
verkleinwoord serviesje serviesjes

Zelfstandig naamwoord

het servieso [4]

  1. (huishouden) een bij elkaar horend stel borden, schalen en ander eetgerei
    • Heb je een nieuw servies gekocht?. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen