Nederlands

 
tafelservies
Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·fel·ser·vies
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tafelservies tafelserviezen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het tafelservieso

  1. (huishouden) verzameling van borden, schalen e.d. die men tijdens een maaltijd gebruikt
     Het 491-delig zilveren tafelservies als huwelijksgeschenk voor prins Willem II in 1818 mag ook niet onvermeld blijven, op een dag als vandaag.[2]
     Door een chemisch proces zal het vuil van het zilverwerk overgaan op het water, dat meteen een troebele kleur krijgt. Wrijf het zilverwerk even droog met een zachte doek en we hebben opnieuw een glanzend tafelservies.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Hans van der Beek
    “Je zou toch Bennie Bonebakker heten, zeg” (24 november 2017), Het Parool
  3.   Weblink bron
    lla
    “Zo maak je juwelen weer schoon” (04/12/2017), De Standaard