• se·cu·lier
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen seculier seculierder seculierst
verbogen seculiere seculierdere seculierste
partitief seculiers seculierders -
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wereldlijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]

seculier

  1. niet aan de religie gebonden
    • De demonstranten eisten de stichting van een seculiere staat in Iran. 
  2. (natuurkunde) onderhevig aan bepaalde randvoorwaarden
    • Dit leidt tot een stelsel seculiere vergelijkingen. 
89 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]