schuldeloos
- Geluid: schuldeloos (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsxʏldəlos/
- schul·de·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schuldeloos | schuldelozer | schuldeloost |
verbogen | schuldeloze | schuldelozere | schuldelooste |
partitief | schuldeloos | schuldelozers | - |
schuldeloos
- zonder schuld, zonder zonde, vrij van verwijtbaarheid
- Het schuldeloze kind is niet verantwoordelijk voor de fouten van zijn vader.
- zonder schulden, vrij van financiële verplichtingen
- Ik heb alles afbetaald, dus ik ben nu schuldeloos.
- schuldenloos (verouderd)
- Sinds 2005 geeft de Leidraad bij de spellingvoorschriften in regel 9.A uitdrukkelijk aan dat bij afleidingen de tussenklank -e- wordt toegevoegd.[1] Tot dan kon de -en- gebruikt worden als het eerste deel werd opgevat als een meervoudsvorm.[2] Het is dus "schuldeloos", maar "schuldenvrij" want dit laatste woord is een samenstelling met het bijvoeglijk naamwoord vrij, zodat daarop regel 8.A van toepassing is.
- Als verwarring kan ontstaan doordat in een bepaalde uitspraak beide betekenissen mogelijk zijn, word voor de eerste betekenis "vrij van verwijtbaarheid" eerder 'schuldloos' gebruikt.
- schuldloos
- [1] onschuldig, onbevlekt, zuiver
- [2] schuldenvrij
- Het woord schuldeloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Zorgenloos / zorgeloos op website: taaladvies.net; geraadpleegd 2016-04-09
- ↑ Geerts, G."Waarom (niet) n'loos?" in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. jrg. 116 nr. 3 (2006) Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 362 e.v.; geraadpleegd 2016-04-09