• schul·de·loos
  • afleiding van schuld met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schuldeloos schuldelozer schuldeloost
verbogen schuldeloze schuldelozere schuldelooste
partitief schuldeloos schuldelozers -

schuldeloos

  1. zonder schuld, zonder zonde, vrij van verwijtbaarheid
    • Het schuldeloze kind is niet verantwoordelijk voor de fouten van zijn vader. 
  2. zonder schulden, vrij van financiële verplichtingen
    • Ik heb alles afbetaald, dus ik ben nu schuldeloos. 
  • Sinds 2005 geeft de Leidraad bij de spellingvoorschriften in regel 9.A uitdrukkelijk aan dat bij afleidingen de tussenklank -e- wordt toegevoegd.[1] Tot dan kon de -en- gebruikt worden als het eerste deel werd opgevat als een meervoudsvorm.[2] Het is dus "schuldeloos", maar "schuldenvrij" want dit laatste woord is een samenstelling met het bijvoeglijk naamwoord vrij, zodat daarop regel 8.A van toepassing is.
  • Als verwarring kan ontstaan doordat in een bepaalde uitspraak beide betekenissen mogelijk zijn, word voor de eerste betekenis "vrij van verwijtbaarheid" eerder 'schuldloos' gebruikt.