schuldeloosheid
- schul·de·loos·heid
- afgeleid van schuldeloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuldeloosheid | |
verkleinwoord |
de schuldeloosheid v
- het schuldeloos zijn
- De schuldeloosheid van het meisje werd beklemtoond door haar maagdelijk witte jurkje.
- Het woord schuldeloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.