schoonheidsmiddel


  • schoon·heids·mid·del
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonheidsmiddel schoonheidsmiddelen
verkleinwoord schoonheidsmiddeltje schoonheidsmiddeltjes

het schoonheidsmiddelo [1]

  1. product waarmee men een persoon zich mooier zou kunnen maken
     Het zingen van de vogels, de zachte zeebries, die milde zuidwestenwind van Cornwall, die als een liefkozing is, zacht en vochtig, en een schoonheidsmiddel omdat hij je huid doet gloeien; de plotselinge glimpen van de zee, middernachtelijk blauw, azuurblauw, pauwblauw, groenachtig blauw, aquamarijn, als de blauwen op het palet van de hemelse kunstenaar - en grijzen, groenen en parelmoer.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Burcht der verschrikking” (1966), Saga, ISBN 9788726484878