schoolblijven/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van schoolblijven
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		schoolblijven			school te blijven
	toekomend		zullen schoolblijven school zullen blijven			te zullen schoolblijven school te zullen blijven
voltooid	tegenwoordig		zijn schoolgebleven			te zijn schoolgebleven
	toekomend		schoolgebleven zullen zijn			schoolgebleven te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	schoolblijvend		schoolgebleven			ev. blijf school	mv. verouderd blijft school	blijve school (bijzin) schoolblijve
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	blijf school	blijft school	blijft school	blijft school	blijft school	blijven school	blijven school	blijven school
verleden (o.v.t.)	bleef school	bleef school	bleef school	bleeft school	bleef school	bleven school	bleven school	bleven school
toekomend (o.t.t.t.)	zal schoolblijven	zult/zal schoolblijven	zult/zal schoolblijven	zult schoolblijven	zal schoolblijven	zullen schoolblijven	zullen schoolblijven	zullen schoolblijven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou schoolblijven	zou schoolblijven	zou(dt) schoolblijven	zoudt schoolblijven	zou schoolblijven	zouden schoolblijven	zouden schoolblijven	zouden schoolblijven
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	schoolblijf	schoolblijft	schoolblijft	schoolblijft	schoolblijft	schoolblijven	schoolblijven	schoolblijven
verleden (o.v.t.)	schoolbleef	schoolbleef	schoolbleef	schoolbleeft	schoolbleef	schoolbleven	schoolbleven	schoolbleven
toekomend (o.t.t.t.)	zal schoolblijven school zal blijven	zult/zal schoolblijven school zult/zal blijven	zult/zal schoolblijven school zult/zal blijven	zult schoolblijven school zult blijven	zal schoolblijven school zal blijven	zullen schoolblijven school zullen blijven	zullen schoolblijven school zullen blijven	zullen schoolblijven school zullen blijven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou schoolblijven school zou blijven	zou schoolblijven school zou blijven	zou(dt) schoolblijven school zou(dt) blijven	zoudt schoolblijven school zoudt blijven	zou schoolblijven school zou blijven	zouden schoolblijven school zouden blijven	zouden schoolblijven school zouden blijven	zouden schoolblijven school zouden blijven
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben schoolgebleven	bent schoolgebleven	bent/is schoolgebleven	zijt schoolgebleven	is schoolgebleven	zijn schoolgebleven	zijn schoolgebleven	zijn schoolgebleven
verleden (v.v.t.)	was schoolgebleven	was schoolgebleven	was schoolgebleven	waart schoolgebleven	was schoolgebleven	waren schoolgebleven	waren schoolgebleven	waren schoolgebleven
toekomend (v.t.t.t.)	zal schoolgebleven zijn	zal/zult schoolgebleven zijn	zult/zal schoolgebleven zijn	zult schoolgebleven zijn	zal schoolgebleven zijn	zullen schoolgebleven zijn	zullen schoolgebleven zijn	zullen schoolgebleven zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou schoolgebleven zijn	zou schoolgebleven zijn	zou/zoudt schoolgebleven zijn	zoudt schoolgebleven zijn	zou schoolgebleven zijn	zouden schoolgebleven zijn	zouden schoolgebleven zijn	zouden schoolgebleven zijn