• schof·fe·laar
  • afgeleid van  schoffelen ww  met het achtervoegsel -aar [1]
  • [3]: omdat de manier waarop een tegenspeler onderuitgehaald wordt aan schoffelen doet denken
  • [4]: omdat de manier waarop deze vogel met zijn snavel in het water naar voedsel zoekt aan schoffelen doet denken [2] [3]
  • [5]: van Duits  Schaufler zn , omdat het gewei van een volwassen mannetje aan een schoffel doet denken [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord schoffelaar schoffelaars
verkleinwoord - -

de schoffelaarm

  1. (beroep) iemand die ongewenste planten ondergronds afsnijdt om de groei van gewenste planten te bevorderen
     De manifestatie van gisteren trok schoonmakers, schoffelaars en werknemers van sociale werkplaatsen die bezwaren hadden, maar niet precies wisten wat de wet inhoudt.[5]
  2. (landbouw) landbouwmachine waarmee onkruid wordt bestreden door het ondergronds af te snijden
     Enkele Nederlandse boeren en tuinders experimenteren inmiddels, vaak met succes, met ondiepe ‘eco-ploegen’ en met schoffelaars en grondwoelers om ziekten en onkruid tegen te gaan.[6]
  3. (figuurlijk) (voetbal) speler die vooral technisch betere tegenspelers tegenwicht biedt met veel inzet, ruw spel en overtredingen
     De andere drie genomineerden van Cruijff waren Roel Wiersma, Wim Suurbier en Danny Blind. De eerste was in de jaren vijftig een technisch beperkte knokker, de tweede in de jaren zestig en zeventig een technisch beperkte en pijlsnelle schoffelaar. De derde bereikte in de jaren negentig de Europese top als centrumverdediger.[7]
  4. (figuurlijk) (roeipotigen) bepaald soort steltloper zo groot als een ooievaar met een lepelvormige snavel, Platalea leucorodia  
     De wetenschappelijke naam - Platalea leucorrodia - betekent 'witte reiger met platte snavel'. Een naam die je ook wel tegenkomt is “schoffelaar”.[8]
  5. (figuurlijk) (jachttaal) mannetje van een damhert Dama dama  
     Ze vertelt over het roedel damherten dat ze samen met haar vriend afgelopen zomer in het veld zag staan. „Vlak bij een camping. Er klonk dronken gelal, flarden karaoke. Die herten maakt het niks uit, aan die herrie zijn ze gewend. Drie schoffelaars stonden in het maanlicht te grazen, hun witte buiken lichtten op. Je weet niet wat je ziet. Net een sprookje.”[9]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    P. van der Waal
    “Lepelaar, schoffelaar” (24 mei 2018) op rd.nl  
  3. schoffelaar op website: Etymologiebank.nl
  4.   Weblink bron
    Jose Lok
    “Damhert” (17 december 2019) op bnnvara.nl
  5.   Weblink bron
    Freek Staps
    “Razend op de lach van Mark Rutte” (23 maart 2012) op nrc.nl  
  6.   Weblink bron
    Marianne Heselmans
    “Stoppen met spitten” (16 mei 2015) op nrc.nl  
  7.   Weblink bron
    Auke Kok
    “Vuller op rechts” (12 september 2008) op nrc.nl  
  8.   Weblink bron
    Rini Kerstens
    Natuurlijk Erp : Lepelaars in Erp …! in: Erpse Krant  , jrg. 52 nr. 15 (22 april 2021), p. 7 kol. 2
  9.   Weblink bron
    Rinskje Koelewijn
    “Ik verlang naar de jacht” (1 november 2014) op nrc.nl