schijfhorens
- (IPA in voorbereiding)
- schijf·ho·rens
- samenstelling van schijf zn en horens zn
- schijfhoren zn met de uitgang -s
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schijfhorens | |
verkleinwoord |
de schijfhorens mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schijfhoren
- meervoudsvorm als officiële benaming (buikpotigen) een familie Planorbidae van slakken die over de hele wereld voorkomen in zoet water
- [2] slakken, weekdieren, dieren
- [2] Chinese schijfhoren, draaikolkschijfhoren, gekielde schijfhoren, geronde schijfhoren, gladde schijfhoren, glanzende schijfhoren, grote posthorenslak, hoekige schijfhoren, kleine schijfhoren, oeverschijfhoren, platte schijfhoren, riempje, ronde beekmuts, schijfhoren, spiraalschijfhorenslak, traktorwieltje, vlakke schijfhoren, witte schijfhoren
- Het woord 'schijfhorens' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.