• scherp·stel·len

scherpstellen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scherpstellen
stelde scherp
scherpgesteld
zwak -d volledig
  1. overgankelijk (optica) (van een optische instrument) zo instellen dat dat een scherp beeld ontstaat.
     Eerst kon hij zijn blik nergens op scherpstellen en zag hij niets.[2]
     Bij het scherpstellen zag Fossey een ster in Messier 82 die hij zich niet kon herinneren van eerdere observaties. Een vergelijking met recente afbeeldingen van het sterrenstelsel bevestigde zijn voorgevoel: ze hadden een nieuwe ster ontdekt.[3]
     In 1993 kreeg de telescoop een soort "bril" aangemeten door astronauten, waardoor scherpstellen weer mogelijk werd. Sindsdien maakte het apparaat duizenden foto's van het universum.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Studenten zien nieuwe supernova” (23-01-2014), NOS
  4.   Weblink bron “3D-ruimtefoto voor Hubble-jubileum” (24-04-2015), NOS