• sa·men·han·gend
vervoeging van: samenhangen
verbogen vorm: samenhangende

samenhangend

  1. onvoltooid deelwoord van samenhangen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen samenhangend samenhangender samenhangendst
verbogen samenhangende samenhangendere samenhangendste
partitief samenhangends samenhangenders -

samenhangend

  1. verband houdend (met iets dat genoemd wordt)
  2. een hecht geheel vormend
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be