samengesteld gezin

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·ge·steld ge·zin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord samengesteld gezin samengestelde gezinnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het samengesteld gezino

  1. (familie) gezin met kinderen van één of beide partners uit een eerdere relatie met een ander
     Pas als je het verleden een plek hebt kunnen geven in je nieuwe gezin, als alle gebeurtenissen en iedereen z'n eigen plaats hebben gekregen, pas dan kun je als samengesteld gezin goed functioneren.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Frederik Fröbel, hoe hij opvoeder werd en wat de kinderwereld hem openbaarde” (1879), H.C. van Calcar, Den Haag, p. 90
  2.   Weblink bron Oorspronkelijke romans. in: De Tijdspiegel, jrg. 52 deel 1 (1895), G.C. Visser, 's-Gravenhage
  3.   Weblink bron “Rita Kohnstamm op onderwijsdag: Opvoedend spreekuur nodig op alle zuigelingenbureaus” (25-01-1979), De Volkskrant, 's-Hertogenbosch, p. 10
  4.   Weblink bron
    Marina Scheer
    Alleen maar een beetje waardering in: Trouw  , jrg. 46 nr. 13529 (23 november 1988), Organisatie Trouw, Meppel, p. 16 kol. 5/6