• roet·zwart
stellend
onverbogen roetzwart
verbogen roetzwarte
partitief roetzwarts

roetzwart

  1. (kleur) diep zwart, zo zwart als roet
    • Het karkas staat er nog. De monumentale gevel, gestut door stalen latten zo hoog als rugbypalen. De burgemeesterskamer, met de ramen roetzwart. Drie maanden geleden reden twee auto’s in op het gemeentehuis van Waalre. Het pand brandde grotendeels af, de aanslagplegers sloegen op de vlucht. Het kleine dorp was, even, landelijk nieuws. De Brabantse commissaris van de koningin uitte zijn zorg en minister Opstelten van Veiligheid bezwoer alles op alles te zetten om de daders te pakken. [2] 
  2. (figuurlijk) uiterst boosaardig of droevig
    • Je zult maar longarts zijn in Brussel. België is na Montenegro de slechtste leerling van Europa wat luchtkwaliteit betreft. En na metingen van de ngo ­ClientEarth in Brussel (DS 13 juni) blijkt de Europese hoofdstad goed op weg om de roetzwarte kroon te spannen. [3] 
    • ,,Het grootste lijk dat ik heb aangetroffen is het negatieve imago van dit pand. Dat heeft me wel verrast. Ik wist niet dat er zo’n roetzwarte deken overheen lag. We hebben inmiddels wel wat teruggewonnen van de goede naam die deze zaak vroeger had, maar het slechte imago is er nog wel.” [4] 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Ingmar Vriesema 23 oktober 2012
  3. de Standaard ZATERDAG 17 JUNI 2017
  4. Tubantia 26-mei-2012
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be