rivaal
- ri·vaal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rivaal | rivalen |
verkleinwoord |
de rivaal m
- (persoon) iemand met wie men wedijvert voor het bereiken van een bepaald doel
- Van oudsher zijn de voetbalclubs elkaars grote rivalen.
- Gevaarlijke rivalen voor Waylon. Niet dat deze windkracht 8-ballade nou zo verheffend is, maar Roemenië overleefde alle halve finales waaraan het ooit deelnam. Tactisch verdeelde stemkracht waarschijnlijk, die zelfs een act vol gemaskerde etalagepoppen naar de eindstrijd helpt. [4]
- mannelijke vorm van rivale
- Het woord rivaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rivaal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ rivaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "rivaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tubantia exalting AD strooit met sterren: hoge scores voor Australië, Zweden én Waylon
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be