rip
- rip
vervoeging van |
---|
rippen |
rip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rippen
- Ik rip.
- gebiedende wijs van rippen
- Rip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rippen
- Rip je?
- Het woord rip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
rip | rips |
rip
- scheur, snee, spleet
- (natuurkunde), (waterbeheer) getijdestroom, stroomversnelling
- (techniek) schulpzaag
- (informeel) prul
- (informeel) straf
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to rip |
he/she/it | rips |
verleden tijd | ripped |
voltooid deelwoord |
ripped |
onvoltooid deelwoord |
ripping |
gebiedende wijs | rip |
rip