Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prul
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vod’ voor het eerst aangetroffen in 1583 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord prul prullen
verkleinwoord prulletje prulletjes

Zelfstandig naamwoord

de prulm

  1. rommeltje, goedkoop kitscherig ding
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen