• ril·lend
vervoeging van: rillen
verbogen vorm: rillende

rillend

  1. onvoltooid deelwoord van rillen
stellend
onverbogen rillend
verbogen rillende
partitief rillends

rillend

  1. een bibberende beweging maken tegen de kou
    • Een bibberende en rillende hond. De familie had geen idee wie de eigenaar van het dier was en dus begon Dirk Jan Karsten een zoekactie op Twitter. 'Van wie is dit hondje? Bibberend en nat zat ie voor onze voordeur', stuurde Karsten de wereld in, vergezeld met een foto van de hond. [1] 
    • 'Het klinkt misschien raar als Flandrien, maar ik kan niet tegen die kou', prevelde een rillende Boonen na de aankomst in Gent. [2] 
    • Hulpsheriff Jessop, die zelf drie dochters heeft, ontfermt zich direct over de rillende baby en geeft hem, terwijl hij het jochie opwarmt, een paar kusjes. [3] 
  2. een bibberende beweging maken door angst