• re·vi·se·ren

reviseren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
reviseren
reviseerde
gereviseerd
zwak -d volledig
  1. nakijken en herstellen van machines
    • Het onderwerp van het nu al jaren slepende geschil staat hoe dan ook zwijgend in de garage: een zwarte Ferrari 365 GTB/4 Daytona. Groothuis is die aan het restaureren. Het reviseren van de motor had hij in 2006 uitbesteed aan een gespecialiseerd bedrijf. Daar betaalde hij 33.000 euro voor. [3] 
    • Als experts worden de Duitse stuntrijder Klaas, die in een soortgelijke monstertruck rijdt, motorbouwer Kramer en Von Balluseck, gespecialiseerd in het reviseren van motoren, opgeroepen. [4] 
    • Vier enthousiaste vrijwilligers komen elke donderdagmorgen op bezoek bij Damhuis Metaal. Frits Elsjan, Herman Westenbroek, Jan Poorthuis en Hans Stegge willen de klus klaren de molen van Schellings te reviseren en te restaureren. [5] 
92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]