restant
- res·tant
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overschot’ voor het eerst aangetroffen in 1377 [1]
- Naamwoord van handeling van resteren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | restant | restanten |
verkleinwoord | restantje | restantjes |
het restant o
- wat is overgebleven, het overschot of overblijfsel
- wat nog niet geleverd, verricht of betaald is
- schuld die waarschijnlijk niet betaald zal worden
- achterstallige schuldenaar
- restantbedrag, restantbewijs, restantenboek, restantencijfer, restantenlijst, restantenopgave, restantenpartij, restantpartij, restantvoorraad, restantwaarde
het restant — 1. wat is overgebleven
- Het woord restant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "restant" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "restant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ restant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
restant
- tegenwoordig deelwoord (participe présent) van rester