resteren
- res·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overblijven’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
- afgeleid van het Franse rester (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
resteren |
resteerde |
geresteerd |
zwak -d | volledig |
resteren
- ~ van: ergens van overblijven
- Van het ooit uitgebreide koloniale rijk resteert niet veel meer.
- „De laatste zes bouwkavels worden binnenkort ook verkocht”, zegt Ronald Stinenbosch, medewerker van het gemeentelijk grondbedrijf van Dinkelland. „En dan zijn we als gemeente uitverkocht.” Dan resteren alleen nog 15 bouwkavels in Brookhuis-West; de laatste van de in totaal 38 die de gemeente aan Wiggers Projectontwikkeling heeft verkocht. [3]
- De coach/verbinder zoekt altijd connecties en is uit op harmonie. Neemt de besluiten bij voorkeur volgens de democratische route: pas als er consensus is bereikt, gaat het plan door. Keerzijde: de coach vergeet zichzelf in alle pogingen om anderen te laten excelleren. En loopt zichzelf voorbij. Ander gevaar: in de pogingen om iedereen tevreden te stellen, sneuvelen de wildste ideeën en resteren vaak de matige, heel gemiddelde ideeën. [4]
1. ~ van: ergens van overblijven
- Het woord resteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "resteren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "resteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ resteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tubantia Alphons Weierink 25-10-17 Plan Brookhuis in Ootmarsum is bijna volgebouwd
- ↑ Tubantia Leo van Marrewijk 11-11-17 Welk type baas heb jij? (en hoe ga je daarmee om?)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be