• res·sen·ti·ment
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wrok’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ressentiment ressentimenten
verkleinwoord

het ressentimento [3]

  1. een boos gevoel omdat je het idee hebt dat jou kwaad gedaan is en dat je dat kwaad wil wreken
    • De winnaars zijn zij die het spel van de markt meespelen. De markt ondersteunt het liberale, individuele denken, maar wat als die niets van jou moet hebben? Dan val je buiten de boot. En dan groeit allengs het ressentiment tegen het systeem. Die woede onderzoekt Mishra. [4] 
    • Hun ressentiment is intrigerend: er bestaat normaliter een negatieve correlatie tussen geletterdheid, opleidingsniveau, inkomsten en xenofobie. En Gooise en Kennemerlandse stemmers komen nu juist uit postcodegebieden met een hoge geletterdheid, een hoog opleidingsniveau en hoge inkomsten. [5] 
     De tijden zijn in zoverre interessant dat ze kakofonisch zijn' je moet bijwijlen je oren dichtstoppen tegen het tenhemelschreiende geblabla van de muezzins van de eeuwige vergelding in het ene oor en dat van de filistijnen van het geperoxideerde ressentiment in het andere.[6]
56 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[7]