resideren
- re·si·de·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wonen’ voor het eerst aangetroffen in 1467 [1]
- uit het Frans met het achtervoegsel -eren[2]
resideren [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
resideren |
resideerde |
geresideerd |
zwak -d | volledig |
- ergens in luxe wonen of verblijven
- P. B. en haar man A. resideren al een tijdje op het Spaanse eiland Ibiza in een villa met oprijlaan. En dat weggetje - inclusief automatisch schuifhek - is dé plek om de twee schoothondjes van het stel eens goed te laten uitwaaien. [4]
- ergens beroepshalve gevestigd zijn
- In de loop van het jaar krijgen residerende kunste-naars in werkplek De Groenplaats van kunstencentrum KAAP de kans om vrijuit te experimenteren. Voor wie er zich van wil vergewissen dat die theatermakers, choreografen, performers en muzikanten daar meer doen dan diep nadenkend espresso’s slurpen, pakt het cultuurhuis onder de noemer X-TRACT vier dagen uit met hun artistieke creaties. [5]
- ergens hof houden
- Het is voor het eerst in de geschiedenis dat een paus en een emeritus paus beiden in Vaticaanstad resideren. [6]
1. ergens beroepshalve gevestigd zijn
- Het woord resideren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "resideren" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "resideren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ resideren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Tom Tates 02-juli-2017
- ↑ de Standaard ZATERDAG 7 OKTOBER 2017
- ↑ NRC 3 mei 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be