• re·de·voe·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord redevoering redevoeringen
verkleinwoord redevoerinkje redevoerinkjes

de redevoeringv

  1. een voordracht door een spreker voor een publiek
    • Zijn redevoering viel bij vrijwel iedereen in goede aarde. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]