• ora·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord oratie oraties
verkleinwoord oratietje oratietjes

de oratiev

  1. rede, redevoering, speech, toespraak
    • Deze oratie was zeker de moeite van het beluisteren waard.  [3]
  2. (in het bijzonder:) rede uitgesproken door een hoogleraar bij de ambtsaanvaarding
  3. gebed, vooral bepaalde gebeden in de mis
85 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]