• rea·dy
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bijwoord: klaar’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1][2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ready readyer readyst
verbogen - - readyste
partitief ready's readyers -

ready

  1. (informeel) voldoende voorbereid op iets wat gaat gebeuren
    • Je voelt je ready, als een geladen wapen, je moet alleen die trigger overhalen. [3]
    • Aleid lachte. ‘Een gentleman die bij de Marble Arch gaat preeken? Enfin - alles is mogelijk. Ready?’ [4]
80 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[5]


stellend vergrotend overtreffend
ready readier readiest

ready

  1. klaar, gereed


  • rea·dy
  • Ontleend aan het Engels

ready

  1. klaar
  2. rijp, uitgegroeid
    «Wie weess mer as die Grumbiere ready sin?»
    Hoe weet men dat de aardappelen rijp zijn?