• ra·ri·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘merkwaardigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1600 [1]
  • uit het Frans [2]
  • afgeleid van raar met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud meervoud
naamwoord rariteit rariteiten
verkleinwoord rariteitje rariteitjes

de rariteitv [3]

  1. van een voorwerp dat het bijzonder en zeldzaam is, maar geen kunstzinnige of wetenschappelijke waarde heeft
    • Een podiumbeest als Grace ­Jones verdient een band die meer risico’s durft te nemen. Ze verdient een show die haar talenten écht in de verf zet en het freak­showgehalte overstijgt. Want voor een bijna zeventigjarige heeft ­Jones een droom van een strak lijf; ze kronkelde als een slang over het podium en stond negen minuten aan een stuk te hoelahoepen. En ze liet horen dat haar stem nog evenveel kracht heeft als in 1981. Toch hadden we het gevoel dat we naar een rariteit zaten te kijken, en niet naar een waardig ouder wordende superster. [4] 
    • Hoewel veel festivalgangers er al een heftige feestavond op hebben zitten, staan ze vandaag weer klaar voor de eerste volle festivaldag van de Zwarte Cross. Onze razende reporter Robbert Boeijink doet live verslag van de optredens, stunts en andere rariteiten op het terrein. Wie (en wat) zal hij allemaal tegenkomen? [5] 
92 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]