rans
- rans
- van Frans rance dat teruggaat op Latijn rancidus, in de betekenis van ‘ranzig’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rans | ranser ranzer |
ranst |
verbogen | ranse ranze |
ransere ranzere |
ranste |
partitief | rans | ransers ranzers |
- |
rans
- (van vet en olie) sterk smakend en een akelige geur verspreidend door afbraak (hydrolyse en oxidatie)
- Het woord rans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rans" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ rans op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "rans" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- rans
rans, o
- onbepaalde vorm genitief enkelvoud van ran
rans, mv
- onbepaalde vorm genitief meervoud van ran