• ra·dio·te·le·foon
enkelvoud meervoud
naamwoord radiotelefoon radiotelefoons
verkleinwoord

de radiotelefoonm

  1. (communicatie) een radioverbinding die men gebruikt voor het verzenden van persoonlijke berichten
     Elke keer dat Sybil in Katherine was, had ze hem brieven gestuurd en naar het nummer gebeld dat hij had achtergelaten - met de radiotelefoon op Fairvale kon je niet naar de andere staten bellen - maar ze kreeg nooit gehoor en er kwamen geen brieven terug.[2]
     De Duitse avonturier werd aan zijn tafel, vlak bij de radiotelefoon, aangetroffen.[3]
     Zo heeft de Lagonda een extra spiegeltje, waarin Elizabeth vermoedelijk controleerde of haar hoed wel goed zat. Oorspronkelijk had de donkergroene auto ook een radiotelefoon, waarmee de prins naar Buckingham Palace belde.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. SOPHIE GREEN (vert.Els Franci-Ekeler)
    “De leesclub aan het einde van de wereld” (2019), Uitgeverij De Fontein  , ISBN 9789026144929
  3.   Weblink bron
    Luc Beernaert
    “Boot met mummie dobbert jarenlang rond op oceaan” (11-01-2017), Tubantia
  4.   Weblink bron “Exclusieve Aston Martin prins Philip onder de hamer” (11-01-2017), Tubantia