mobilofoon
- Geluid: mobilofoon (hulp, bestand)
- mo·bi·lo·foon
- In de betekenis van ‘radiotelefoon in vervoermiddelen’ voor het eerst aangetroffen in 1956 [1]
- afgeleid van mobiel met het achtervoegsel -foon [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mobilofoon | mobilofoons |
verkleinwoord | - | - |
de mobilofoon m
- (telecommunicatie) radiotelefoon in vervoermiddelen
- Het woord mobilofoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mobilofoon" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mobilofoon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mobilofoon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be