Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Rostrost


  • røst
  • [A] Afleiding van het Oudnoorse werkwoord raust, v (= stem).
  • [B] Afkomstig uit het Nederduits.
g
[A]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røst     røsten     røster     røsterne  
genitief   røsts     røstens     røsters     røsternes  

røst g

  1. stem
  2. (figuurlijk) stem, roepstem, de inwendige stem
  3. (figuurlijk) meningsuiting
  4. (figuurlijk) de mening van het volk, de stem van het volk, de stem des volks
  • [1]: oplade røsten / oplade sin røst
zijn stem laten opklinken
o
[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røst     røstet     røster
røst  
  røsterne
røstene  
genitief   røsts     røstets     røsters
røsts  
  røsternes
røstenes  

[B] røst o

  1. (scheepvaart) putting, wantrust

røst, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van røst (betekenis [B])


  • røst
  • [A] Afleiding van het Oudnoorse werkwoord raust, v (= stem).
  • [B] Afleiding van het Oudnoorse werkwoord raust, o (= gevelwand).
  • [C] Afkomstig uit het Duits of Nederlands.
Naar frequentie 20940
m
[A]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røst     m: røsten
v: røsta  
  røster     røstene  
genitief   røsts     m: røstens
v: røstas  
  røsters     røstenes  

røst m / v

  1. stem
  2. stemgeluid
  3. (figuurlijk) stem, roepstem, de inwendige stem
  4. (figuurlijk) meningsuiting
    «Det hevet seg advarende røster mot planen.»
    Het verheffen zich waarschuwende stemmen tegen het plan.
  5. (figuurlijk) de mening van het volk, de stem van het volk, de stem des volks
o
[B]+[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røst     røstet     røst     røsta
røstene  
genitief   røsts     røstets     røsts     røstas
røstenes  

[B] røst o

  1. (bouwkunde) nok
  2. (bouwkunde) dakstoel, kapgebint
  3. (bouwkunde) puntgevel
  4. (bouwkunde) dakkamer, zolderkamer

[C] røst o

  1. (scheepvaart) putting, wantrust

røst, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van røst (betekenissen [B]+[C])


  • røst
  • [A] Afleiding van het Oudnoorse werkwoord raust, v (= stem).
  • [B] Afleiding van het Oudnoorse werkwoord raust, o (= gevelwand).
  • [C] Afkomstig uit het Duits of Nederlands.
v
[A]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røst     røsta     røster     røstene  

røst v

  1. stem
  2. stemgeluid
  3. stem (partij bij het muziekmaken)
  4. stem (bij een stemming of verkiezing)
    «Framlegget vart vedteke mot ti røster
    Het voorstel werd aangenomen met tien stemmen.
  5. (figuurlijk) stem, roepstem, de inwendige stem
  6. (figuurlijk) de mening van het volk, de stem van het volk, de stem des volks
  • [2]: ei djup røst
een diepe stem
  • [3]: ein song for fire røster
een lied voor vier stemmen
o
[B]+[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røst     røstet     røst     røsta  

[B] røst o

  1. (bouwkunde) nok
  2. (bouwkunde) dakstoel, kapgebint
  3. (bouwkunde) puntgevel
  4. (bouwkunde) dakkamer, zolderkamer

[C] røst o

  1. (scheepvaart) putting, wantrust

røst, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van røst (betekenissen [B]+[C])