pry
- pry
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to pry |
he/she/it | pries |
verleden tijd | pried |
voltooid deelwoord |
pried |
onvoltooid deelwoord |
[[prying#Engels|prying]] |
gebiedende wijs | pry |
pry
- onovergankelijk snuffelen, neuzen, nieuwsgierig zijn
- overgankelijk met een breekijzer openen
- overgankelijk lospeuteren
[2] I don't mean to pry, but ...
- Er is niets voor mij, maar ...
pry about
pry around
pry into
- onovergankelijk (figuurlijk) indringen
- «As a reporter, I was paid to pry into other people's lives.»
- Als een verslaggever, werd ik betaald in het leven van andere mensen in te dringen.
- «As a reporter, I was paid to pry into other people's lives.»
to pry into somebodies affairs
- Te wrikken in iemands zaken.
pry open
pry out
to pry a secret out of somebody
- Iemand een geheim ontlokken.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
pry | pries |
pry
- [1] snoop, snooper
- [2] crowbar, wrecking bar