neuzen
- neu·zen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
neuzen |
neusde |
geneusd |
zwak -d | volledig |
neuzen
- inergatief snuffelen, met de neus onderzoeken
- De hond neusde nog wat tussen de passagiers, maar vond klaarblijkelijk geen contrabande.
- inergatief ~ in zoeken
- Hij had wat in die boeken geneusd en nog wat citaten gevonden.
- bemoeien
de neuzen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord neus
- Het woord neuzen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neuzen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be